GROOTHEID (n. f.)
TERM USED AS TRANSLATIONS IN QUOTATION
GRANDEUR (fra.)TERM USED IN EARLY TRANSLATIONS
ANSEHNLICHKEIT (deu.)FILTERS
LINKED QUOTATIONS
Quotation
[...] soo en kan 't niet schaeden dat men tot de bevalligheydt van Apelles toe voeght de gheluckighe stoudt-moedigheydt van Zeuxis, d'onvermoeyde naersticheydt van Protogenes, de kloecke diepsinnigheydt van Timanthes, als oock de hooghstaetelicke grootsheydt van Nicophanes.
[Suggested translation, Marije Osnabrugge:] …it then cannot be harmful that one adds to the gracefulness of Apelles the lucky audacity of Zeuxis, the tireless diligence of Protogenes, the keen profoundness of Timanthes, as well as the stately magnificence of Nicophanes.
Conceptual field(s)
Quotation
Daer is noch, benevens dese beachtsaeme voorsichtigheyd, een andere noodsaeckelicke lesse, die wy ontrent het stuck van d’Inventie hebben waer te nemen: Het staet ons toe, segt Tullius {In Bruot [NDR: sic], Sodaenighe dinghen in handen te nemen, dewelcke, ofte uytnemende sijn van weghen haere grootheyd, often aenmerckelick van weghen haere nieuwigheyd, ofte oock sonderbaer in haeren eyghenen aerd: Want wat de gheringhe, ghewoonlicke, ofte oock de ghemeyne dinghen belanght, de selvighe schijnen gantsch gheenen lof ende verwonderinghe te verdienen.
Het Derde Boeck, Capittel I.5, p.216
Immers d’Inventie bestaet voornaemelick in de kracht onses ghemoeds; aenghesien ons ghemoed sich van eersten af een levendighe vertooninghe der gantscher materie moet voorstellen; behalven dat dese levendighe vertooninghe ofte vertegenwoordighinghe der begrepener dinghen ons ghemoed met eenen oock soo krachtighlick behoort t’ontroeren, dat het sich door de schijnblijckelickheyd van soodaenighe verbeeldinghen nae de gheleghenheyd der dinghen die wy voor hebben verandert vindende, vaerdighlick ende onvertooghelick aen ’t werck valle.
Het Derde Boeck, Capittel I.6, p.216-217
Een voltrocken ende bequaemelick verhandelde Inventie moet uyt een groote en diep ghewortelde volgheleertheyd hervoord spuyten; ghenerley studien behooren ons vreemd te sijn; wy moeten de gantsche oudheyd met te saemen ’t ontallicke getal der Poetischer ende Historischer vertellinghen op onsen duym hebben; doch voornaemelick is het van noode dat wy de veelvoudighe beweghinghen des menschelicken ghemoeds midtsgaders oock alle de bysondere eyghenschappen der selvigher grondighlick souden verstaen, ghemerckt de grote en hooghgeduchte kracht deser Konsten in de levendighe uytdruckinghe van sodaenighe beroerten allermeest ghelegen is. Dus verstaen wy hoe de Konstenaers eertijds met een bysonder insicht voor wijse luyden ghekeurt wierden; ghemerckt men onder alle de andere vrije Konsten naulicks eenighe vinden kan, die ’t behulp van een hooghe en welversochte geleertheydt meer van doene hebben.
Het Derde Boeck, Capittel I.7, p.217-218
Ghelijck de Atheniensen grote reden meynden te hebben dat sy haere schermgodinne Minerva boven alle d’andere Goden en Goddinnen soude eren en dienen soo hebben sy ’t goed ghevonden haer een schoon beeld op een verheven pijlerne op te richten; dies stelden sy tot uytvoeringhe haeres voornemens twee van de aller beste Konstenaers, Alcamenes en Phidias te werck; en lieten sich met eenen oock verluyden, dat het beeld, het welck in aller menschen oordeel hooghst gheacht wierd, met een ronde somme ghelds soude betaelt worden, dus vielen de Konstenaers vierighlick aen ’t werck, aenghedreven sijnde door de hope van groote winste en grooter eere die daer op scheen te sullen volghen. Alcamenes was in de Mathematische Konsten gantsch onervaeren, en hield het daer voor dat hy sich wonderlick wel ghequeten hadde, als sijn beeldt den ghenen die dichte bystonden fraey scheen. Phidias heeft daer en teghen, achtervolghens de kennisse die hy in de Geometrische en d’Optische wetenschappen hadde, gheoordeelt, dat den gantschen schijn des beelds nae de gheeleghenheyd van de voorbescheyden hooghde soude veranderen, (…) soo sachmen de kansse van stonden aen verkeeren; want ghelijck de soetigheydt die men in ’t lieffelicke beeld van Alcamenes nae by speurde, door de hoogde verdween ende in een sekere hardigheyd veranderde, so wierd de verdraeyde mismaecktheydt van Phidias sijn beeld door de verkortinghe der verhevener plaetse wonderlick versacht, en ’t verschil tussen ’t hand-werck deser twee Konstenaeren was so merckelicken groot, dat den eenen sijnen verdienden lof heeft verworden, de anderen daer en teghen is met sijn werck tot schande ghebraght, siet Tzetzes Chiliad. XI.hist. 381. en noch duydelicker Chil. VIII.hist.193. alwaer hy ons ’t voorghemelde exempel voorstelt.
Het Derde Boeck, Capittel I.8, p.219-220
Ghelijck wy dan uyt dit exempel aen de eene sijde vernemen dat d’achteloose onkennisse der naturelicker dinghen de Konst gantsch naedeeligh is, so gheeft ons Philostratus {Iconum Lib. i. in Paludibas} aen de andere sijde te verstaen dat de bysondere kennisse van d’eyghenschappen der Nature den Konstenaeren menighmael een goede ende bequaeme
[Suggested translation, Marije Osnabrugge:] There is, besides this respectable carefulness, another necessary lesson, that we should observe regarding the principle of the Invention: It is allowed to us, says Tullius {…}, to take such things in hand, which are remarkable because of their magnificence, or because of their novelty, or special in their own nature: Because as far as the average, normal or the common things are concerned, these do not appear to deserve any praise and admiration.
Conceptual field(s)
Quotation
Wijst ons een sodanigen vremden gril, door de Schilder-konst ge-inventeert, als ghy wilt, men sal u seer haest konnen toonen, waer de deelen uyt welck het is t’saem geset, gestolen zijn. Wie en sou niet konnen sien, uyt wat deelen het vliegent Paert van Pegus, des Phinxsen en diergelijcke gevormt zijn? Uyt dit gene dan geseyt is, blijckt dat het spreeck-woort (wanneer wy yets aerdighs in ’t natuerlijck leven beschouwen) dat is Schilderachtigh, qualijck gebruyckt wort, ende op-genomen wert, als of de Schepselen maer ten naesten by soo Geestigh, Cierlijck ende Playsant en waren, als de Geschilderde dingen, dat eenen grooten mislagh is, ten ware men het soo wilde nemen, dat is Schilderachtigh, (te weten) waerdigh om sijn playsantie, aerdige verkiesinghe ende grootheyt Geschildert te werden. Want andersins gelijck het gemeenlijck genomen wordt, soo soude de Schilderye het Principael, ende de volmaeckte natuer slechts een Copy wesen.
[suggested translation, Marije Osnabrugge:] Show us whichever strange caprice you want, invented by the Art of Painting, one will quickly be able to show you, wherefrom the parts from which it is assembled are stolen. Who would not be able to see, from which parts the flying horse of Pegasus, the Sphinx and such are formed from? From what is said, it becomes clear that the saying (when we see something charming in the natural life) that is Painterly, is used erroneously, and is used as if the Creatures are barely as Witty, Gracefully and Pleasant, as the Painted things, which is a great mistake, as one intends to say that is Painterly (that is) worthy to be painted because of its pleasure, charming selection and magnificence. Because otherwise it seems as if it is commonly perceived that the Painting is the Principal and the perfect nature nothing but a copy.
Conceptual field(s)
Quotation
Hier toe moet hy oock weten wat schoone ofte mismaeckte leden zijn, ’t geen uyt d’aenmerckingh van de schoonheden inde antique statuen geobserveert, kan geschickt worden. Wat dat bevalligheyt, grootsheyt en welstant aen een Beelt te wege brenght, ende voorts de mogelijcke buygingen, uyterste vermogen ende gebruyck van alle de leden en gewrichten met goede reden verstaen. Voeghter by dat hy oock kennisse behoorde te hebben door wat trecken, teyckens, ende opsichten men alle de passien en tochtige genegentheden van ’s Menschen herte, na de bysondere ontmoetinghe ende voorval kan uytdrucken
[suggested translation, Marije Osnabrugge:] For this we should also know which are beautiful or deformed members, which can be sorted out from the observation of the beauties in the antique statues. Understand with good reason what the gracefulness, magnificence and harmony gives to a Figure, and furthermore the possible bends, the uttermost capacity and use of all members and joints. It can be added that he should also have knowledge by means of which lines, signs and views one can express all the passions and emotional inclinations of a Human heart after the specific encounter and occasion;
Conceptual field(s)
Quotation
Ten anderen, zo moetmen de Volmaakte Teekenkonst, Proportie, Anathomie, Aktie, Kleedinge, de Graacelykheid van ’t alderschoonste Naakt, en meer andere Deugden verstaan, eermen dezelve werken, met een keurig oog kan beschouwen. Wat de Proportie aangaat, die hebben zy zo wonderlyk wel na de waardigheeden der Beelden weeten te verkiezen, dat’er geen Konstenaar in de waereld iets op te zeggen kan hebben, ja zodanig, dat de Goden, met noch een byzondere omtrek geteekent zyn, zo welstandig en heerlyk, dat alle kenders aanstonds kunnen zien, dat’er meerder Groots en Gracelykheid in speeld, als die der andere beelden. Een Schilder kan dan niet beeter doen, om dezelve weetenschap te doorgronden, als het welgemaaktste Model dien hy krygen kan, met een zelve Aktie gesteld, op zyn alderkorrektste, en suiverste naar te teekenen.
[suggested translation, Marije Osnabrugge:] Furthermore, one should understand the perfect Art of Drawing, proportion, anatomy, action, drapery, the gracefulness of the most beautiful nude, and many other virtues, before one can observe its works with a judicious eye. What the proportion is concerned, they [ndr: the ancient artists] have been able to select it so perfectly after the dignity of the figures, that no artist in the world can say anything about it, yes to such a degree that the gods have been drawn with a special contour, so harmonious and delightful, that all connoisseurs can immediately recognize that there is more greatness and gracefulness in them, than in the other figures. A painter can do nothing better, to comprehend its knowledge, than to draw in the most correct and pure way after the most well-made model that he can get, posed with a similar action.
Conceptual field(s)
Quotation
Wie nu het gezegde wel overweegd, moet met my toestaan, dat de deftigheid en welgemanierdheid twee uitneemende zaaken zyn, aan welke zo veel gelegen is, dat wanneer het in een schildery ontbreekt, men het zelve niet voor goed kan keuren: ja ik oordeel het de ziel van een konstig schildery te zyn. Het is met de schoone pronkzieraaden niet te doen, maar als een deftige en eedele ziel in een welgesteld lichchaam werkt, zyn alle die dingen [NDR : pronkzieraaden] onnut om de waare deftigheid uit te drukken; wanneer men met verstand, dan het zelve noch oppronkt, zo krygt het wel een grooter luyster, maar niet het wezen der zaak aangebragt, ook maakt zulks geen der hertstochten in de wezens. Rafaël, Poussyn, Dominiquin, noch Barotius, hebben daar niet van gehouden, en echter door hunne eenvoudigheid, de ongemeene deftigheid en grootsheid in hunne beelden vertoond.
[D'après DE LAIRESSE 1787, p. 127:] On conviendra donc avec moi, je pense, que la décence & la convenance sont deux qualités essentielles dans un tableau ; qu’elles en font même, pour ainsi dire, l’ame, & que sans elles aucun ouvrage ne peut être parfait. Il ne s’agit point de riches ornemens lorsqu’il faut exprimer la grandeur & la noblesse d’ame dans un beau corps ; quoique les accessoires servent, à la vérité, à donner plus de lustre à la chose, quand ils sont employés avec esprit ; sans qu’ils contribuent néanmoins au fond du sujet, ou à faire connoître les passions qui agitent les figures. Ni Raphaël, ni le Poussin, ni le Dominicain, ni le Baroche n’ont point fait usage de ces accessoires & ce n’est que par une noble simplicité, & en observant les convenances, qu’ils sont parvenus à cette grandiosité [NDR et dignité/noblesse] qu’on remarque dans toutes leurs productions.