DOCTRINE (n.)
TERM USED AS TRANSLATIONS IN QUOTATION
LERING (nld.)LERING
JUNIUS, Franciscus, The Painting of the Ancients, in Three Bookes : declaring by Historicall Observations and Examples, the Beginning, Progresse, and Consummation of that most Noble Art. And how those Ancient Artificers attained to their still so much admired Excellencie. Written first in latine by Franciscus Junius, F. F. And now by him englished, with some Additions and Alterations, trad. par JUNIUS, Franciscus, London, Richard Hodgkinsonne, 1638.
Dit selvighe wordt noch uyt druckelicker van Quintilianus voorghestelt ende beantwoordt, Ick wete dat daer gevraeght wordt, seght hy {lib.II. Cap. 19.}, of de Konst grooter baet van de nature of van de leeringe heeft te verwachten. 't Welck al hoewel het tot ons voornemen seer weynigh dient, aenghesien wy het daer voor houden dat een volmaeckt Konstenaer gheen van beyden derven kan, soo achten wy nochtans dat daer seer vele aen gheleghen is hoe men dit vraegh-stuck voorstelt. Want indien men het eene van het andere t'eenenmael wil gaen aftrecken, soo salmen bevinden dat de nature sonder de leeringhe vele vermagh, en dat in het teghendeel sonder het toedoen der nature gheen leeringhe ter wereldt helpen kan: wanneer men wederom in een middelbaer verstandt en wetenschap beyde de Konst en de nature te saemen voegt, soo schijnt het dat in soodaenighe de nature meest geldt: als daer en teghen dese middelmatighe ofte oock uytmuytende verstanden tot de volmaecktheydt gheraecken, soo schijnt het darin hun de Konst meer uyt ghericht heeft dan de nature. […] De nature magh met de materie worden vergheleken; even als de Konst met de leeringhe seer wel over een komt, d' Eene werckt; d'andere wordt ghewrocht. De Konst en vermagh sonder de Materie niet met allen; de materie heeft oock sonder de Konst haer eyghene waerdigheydt. Soo is dan de hooghste Konst in gaeder met de beste Materie alder meest te wenschen.
Het Eerste Boek, Capittel IV.1, p. 36-37Ghelijck dan de enkele Konst-regulen in alle andere wetenschappen seer weynich baeten, ’t en sy dat mense daghelicks door een gheduryrighe oeffeninghe tot de wercken toepasse; soo bevint men oock in dese Konsten dat de bloote leeringhe nerghens toe nut is, indien mense niet in ’t werck stelt ende getijdiglick aen het licht brengt al is de naerstigheyt die wy in het heymelick aenwenden noch so groot, het uytgheven ende ghemeyn maecken heeft nochtans een bysondere nuttigheyd.
Het Tweede Boeck, Capittel XI.5, p. 186