{Teycken-Konst vereyst een gansch Mensche.} Nu vermits dese Konst van Teyckenen (het sy datse haer op-sicht heeft tot de Schilder-Konst, ofte op hare eygen volkomentheyt) sich seer wijt uytstreckt, en veel meer verborgentheyden in haer begrijpt, als veele wel duncken, en dat daer toe een groote kennis van alle dingen vereyst wert, (gelijck dat kortelijck in onse Inleydingh tot de Schilder-Konst getoont is, en noch breeder soo in dit, als in ons volghende Werck sullen aenwijsen;) soo moetmen weten, dat sy de sinnen en schrander oordeel van een gheheel Mensche vereyst, om die grondigh en verstandelijck te leeren verstaen, en die als een Man, die den naem van een Meester past, deftigh in ’t werck te stellen. Derhalven en kan ’t van niemandt tegen gesproocken worden, dat wy ten desen eynde een lichtverstanelijck onderwijsinge aen de jonge Leerlingen voorstellen, om daer in soo veel als moghelick is, de waere eygenschappen en bysondere waerneminghen deser Konste soo naeckt aen te wijsen, dat selfs de geringe verstanden met tijt en arbeyt, een goet stuck weegs in de eerste beginselen kunnen gebracht werden.