{Men moet goet licht verkiesen om ’t ront te Teyckenen.} Daer moet dan in dese oeffeninge voor eerst wel aengemerckt worden, datmen een goede plaets verkiest, en insonderheyt wel acht geven om bequaem licht te hebben, want aen de hoedanigheyt des lichts veel gheleghen is, aenghesien men hier de playsantie, macht, en gratieuse verkiesinge, die door de toevallen van behoorlijcke vlacke schaduwen en daghen veroorsaeckt wort, selfs moet soecken. Des soo sal een ruym wijt luftigh en hoogh licht, dat niet al te vluchtigh, maer eenparigh en gestadigh swevende in u Kamer blijft woonen, komende door een vack of Venster-gat, vande Noorder-zijde, seer voordeeligh zijn, om de Lichamen tot de minste parthyen aengenaem te vertoonen
Den Derden Trap, namentlijck tot het Na-Teyckenen van Ront Boetseer en Playster-Werck, p. 55-56
GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.