NACHFOLGEN (v.)
TERM USED AS TRANSLATIONS IN QUOTATION
IMITER (fra.)IMITER
Cela paroît d’abord fort aisé : car puisque toute la perfection de l’Art consiste à bien imiter la nature, il semble qu’il ne faille point consulter d’autre Maistre, & qu’on n’ait qu’à travailler d’aprés les modelles vivans ; toutefois si l’on veut approfondir la chose, on verra qu’il ne se trouve que peu ou point d’hommes dont toutes les parties soient dans leur juste proportion sans aucun défaut. Il faut donc choisir ce qu’il y a de beau dans chacun, & ne prendre que ce qu’on nomme communément la belle nature. Mais qui osera presumer d’avoir le discernement assez juste pour ne se point tromper dans un tel choix ?
Préface, n. p.On peut avancer hardiment qu’ils [n.d.r. les sculpteurs antiques] ont en quelque sorte surpassé la nature ; car bien qu’il soit vray de dire qu’ils n’ont fait veritablement que l’imiter cela s’entend pour chaque partie en particulier, mais jamais pour le tout ensemble, & il ne s’est point trouvé d’homme aussi parfait en toutes ses parties que le sont quelques-unes de leurs Figures. Ils [n.d.r. les sculpteurs antiques] ont imité les bras de l’un, les jambes de l’autre, ramassant ainsi dans une seule Figure toutes les beautez qui pouvoient convenir au sujet qu’ils representoient, comme nous voyons qu’ils ont rassemblé dans l’Hercule tous les traits qui marquent la force, & dans la Venus toute la délicatesse & toutes les graces qui peuvent former une beauté achevée.
Préface, n. p.NAVOLGEN
GOEREE, Willem, Anweisung zu der Practic oder Handlung der allgemeinen Mahler-Kunst worinnen nebenst derselben Fürtrefligkeit und Nutzen kürßlich an gezeiget wird, was einer zum gründlichen Verstand der Mahler-Kunst wissen muß, und wie man seine Ubung darinnen ein vollkommener Meister zu werden anstellen soll. Anfangs in Holländischer Sprache an den Tag gegeben Durch Wilhelm Goeree. Und nunmehr ins Hochteutsche überseßet Von Johann Langen, trad. par LANGE, Johann, Hamburg, Johann Naumann und Georg Wolffen, 1678.
Maer alsoo wy hier vooren (alhoewel niet sonder reden) gheseyt hebben, dat het vermogen der Schilder-Konst algemeen is, om alles, behalven levende Zielen inde Beelden voort te brengen, soo hebben sommige evenwel in twijffel getrocken, of men oock wel levenloose dingen die in haer bewegingh zijn kan uytbeelden: {Of men dingen die in bewegingh schijnen te zijn kan verbeelden.} ’t geen wy (schoon by weynighe geobserveert) hier rondt uyt van Ja willen staende houden; want niemant en sal konnen tegen-spreecken, dat de Konst de natuere in allen navolght, voornamentlijck in het gene welcke in een verblijf van tijdt met na-dencken kan gesien werden:
Tweede Capittel, p. 35Maer gelijck het wel geraetsaem, ja oock seer noodigh is, datmen inden beginne van sijne Studien andere Brave Meesters navolgt, en tracht in dat gene, in welcke sy gedwaelt hebben, haer te overtreffen, soo moet geweten worden datmen daer ontrent niet alleen yver ende neerstigheyt moet aenwenden, maer oock voor al sich seer wijslijck dragen: {Watter in ’t volgen van andere Meesters moet waergenomen worden.} Want het geleerdelijck navolgen van een groot Meester vereyst vry wat anders, als het simpel Na-Copieeren, dat voor de Jongelingen wel een bequaem middel is, om voor eerst de Pinceel te leeren handelen, de Verwen ende Colorijten te leeren vinden, ende soo voorts: Maer in het Meesterlijck studeeren, ende navolgen daer moet alleen het oordeel sich ontrent de Deughden vande alderbeste dingen oeffenen: ende dat met een sorghvuldige Naerstigheyt, om alles uyt te vorssen, ’t geen daer vanden rechten aert der Konsten in is. Want inde beste Tafereelen, sitten de Deughden somtijts soo diepe verborgen, ende soo konstelijck door het geheele Werck ingewickelt, ende door-vlochten, dat den alderscherpsinnighsten Meester de selve niet als na een lange opmerckingh en bestaet te vatten. Soo dat van een onkundige dickwils de fauten die daer noch in gebleven zijn, best van alles worden opgevolght en ingezogen; {Onkundige volgen de fauten in ’t Copieeren best na.} daerom datmen met een verstandigh en rechtsinnigh oordeel soodanige dingen bestuderen sal, ende en etent niet al voor Suycker op wat van dese of gene groote Meesters voortkomt, invoegen men de gebreecken soo wel als de volmaecktheden tot een wet van navolgingh komt te stellen, even offe uyt respect van hare Meesterschap niet en hadden konnen dwalen: Maer dan kan het navolgen eerst prijswaerdigh en voordeeligh zijn, soo wanneer sy de volle kracht der Konst inde voornaemste dingen heeft getroffen.
Sesde Capittel, p. 102-103’T en is oock niet geraden, seght Franciscus Iunius, dat wy ons selven tot eenen Meester alleen overgeven, om die in alle dingen te volgen: Apelles was ongetwijffelt den aldervermaersten, nochtans hebben hem wel eenige in ’t een of ’t ander deel te boven gegaen: Hy wiert wel van d’Oude Meesters gepresen, maer niet dat hy alleen behoorde na-gevolght te worden. {Hoemen van verscheyde Meesters het beste moet kiesen ende t’samen voegen.} ’t Soude wel Goet zijn als Apelles te werden, maer wat kan ’t schaden datmen tot de bevalligheyt van Apelles toevoeght de Geluck-stoutigheyt van Zeuxis, d’onvermoeyde neerstigheydt van Protogenes, de kloecke diepzinnigheydt van Nicophanes; ende andere hare deughden meer aen te namen. Soo seggen wy nu oock, wat kan het hinderen soo wy Raphel Vrbijn als een lichtende Fackel in fraye ordineeringhe, zedige besigheyt der Beelden, ende grootse gedachten willen navolgen, dat wy daer by soecken te krijgen de wisse Teyckeningh en vaste omtrecken van Carats, Testa ende andere; de bevalligheydt, cierlijcke playsantie, ende rijcke Majesteyt van Pietro de Cortone, de verstandige waernemingh der vlacke schaduwen en dagen, Crokeringh ende natuerlijcke Coloreeringh van Poussijn, Barotius, Symon Vouet, ende watmen meer na sijn humeur en gave oordeelt, in andere Meesters, navolgenswaerdigh te zijn.
Sesde Capittel, p. 104-105Die gene daer-en-tegen, die andere navolgen ende blijven navolgen, zijn even als die, welcke langs de grondt blijven kruypen, ende uyt vreese van te vallen niet op haer eyghen beenen derven staen, veel min haer selven aenporren om het gene daer andere nalatigh in zijn geweest, te verbeteren, ofte yets toe te voegen. Vande sulcke seght Davincy datse geen Echte Soonen, maer alleen Neven van de Konst en mogen genoemt werden. {Wat Davincy seyde vande gene die nalatigh in de verbeteringh van haer doen waren.} Waerom oock Iunius seght dat sulcke navolgingh een slaefse Imitatie is, den aenkomelingen meer schadelijck dan profijtelijck;
Sesde Capittel, p. 105GOEREE, Willem, Anweisung zur algemeinen Reiss- und Zeichen-Kunst darinnen die Gründe und Eigenschafften die man einen unfehlbahren Vestand in der Zeichen-Kunst zu erlangen nothwendig wissen muß kürßlich und doch klärlich angewiesen werde. Nicht allein den anfahenden Zeichern Kupfferstechern Mahlern Glasschreibern Bildhauern und dergleichen Künstlern zur Anleitung sondern auch allen Liebhabern beydes dieser und anderer daraus entspriessenden Künste zur Lust und Erlangung so vieler Erkäntnüß als von dergleichen Künsten vernünfftig zu urtheilen erfordert wird dienstlich und nüßlich Durch Wilhelm Goeree. Zum andern Mahl gedruckt und fast umb die Helffte vermehret, trad. par LANGE, Johann, Hamburg, Johann Naumann und Georg Wolffen, 1677.
{Middelen waer door men sich in dese Konst oeffenen sal.} De middelen nu waer door men sich in dese Konst kan oeffenen, konnen bequamelijck in twee generale leden onderscheyen worden: de eene is de onderwijsinge, het andere is de doeningh van den Leerlingh selfs.
{Hoedanig ’t onderwijs geschiet.} De onderwijsinghe geschiet door eenen Meester, het sy dan over eenige Konst die men door Teyckenen na-volght, ofte over het natuerlijck leven, en wat daer vorder kan onder begrepen worden, daer na is het natuerlijck leven, den Meester en ’t onderwijs van de Leerlingh selfs.
{Leerlingen is geraden de handeling van hun Principael te volgen.} Evenwel en is ’t niet ongeraden, dat de Jongelingen in het Na-teyckenen van Teyckeningen, deselve manniere en handelingh van hun Principael soecken na te volgen, op datse alsoo een begin van handelinghe mochten bekomen, die haer door het veel Teyckenen allenghskens tot een manniere schicken mocht, om hun al haer dagen by te blijven, en die haer eygen te maecken.
Vande handelinge en manniere diemen gebruycken moet, p. 85