{Wat de Hooghsels zijn.} Want die geen breet verhael van nooden hebben, alsoo daer weynighe inde Teycken-Konst yets gedaen hebben, of sullen ten minsten weten dat de Hooghsels dat gene zijn, welcke de uytserste verheventheyt vertoont, ende vanden stercksten dagh beschenen wort, en datse haer somwijlen in, en omtrent den vlacken dagh laten vinden, ofte oock wel in andere Parthyen die door haer verheventheydt licht vatten, ofte door een stercker licht verlicht zijnde, de Meester willen speelen, en uytsteecken; Welcke Hooghsels wanneermen op Wit Papier Teyckent, werden uytgespaert, latende voor het uyterste licht het Wit Papier, wantmen niet hooger en kan; de rest wert alles met behoorlijcke schaduwen verkregen. Maer op de Gront-Papieren, daer ghebruycktmen de Witte Cryons, tot de sterckste Lichten en snelle Hooghsels, schickende die na de hoedanigheydt van minder of meerder licht, op sijne juste plaets, welcke Oeffeninge een bysonder groot vermogen in dese manniere van Teyckenen heeft, waerom daer op goede acht diende gegeven te worden.