SMOOTH (TO) (v.)
TERM USED AS TRANSLATIONS IN QUOTATION
DOMMELEN (nld.)DOMMELEN
GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
{Doeselen, en algemeen gebreck van ’t selve.} Nu, de derde manniere van handelinge die noemtmen Doeselen; ’t welck geschiet door Boom-wol in een Schaght gesteecken, waer mede datmen de Schaduwen diemen Gearseert ofte liever Gereuselt heeft, in malkander Doeselt, dommelt en verdrijft; dat oock wel met een stomp of afgesleten Pinceel kan gedaen worden. Doch alsoo dese mannier wat sijmelachtigh, myser, en niet seer Schilderachtigh is, maer veel eer ’t Werck vande Leer-Jongens der Silversmits en Steen-houwers gelijckt; soo willen wy daer niets van seggen, als ’t gene ons daer in tegen-staet: namentlijck, datmen door het Doeselen gemeenlijck in een steenachtige Stijfvigheyt, in voosigheydt, en in verbreeckinghe vande snelle schaduwen, en vlacke parthyen vervalt; ten ware eenige kleynen en Curieuse dingen, of datmen het met groote voorsichtigheydt, gedult en langen arbeyt konde doen, sonder daer door inde geseyde gebreecken te vallen, gelijck wy wel soodanige ghehandelt hebben gesien, die seer goet waeren, maer was al voor wat onghemeens te houden.
Vande handelinge en manniere diemen gebruycken moet, p. 88VERDRIJVEN
GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
{Doeselen, en algemeen gebreck van ’t selve.} Nu, de derde manniere van handelinge die noemtmen Doeselen; ’t welck geschiet door Boom-wol in een Schaght gesteecken, waer mede datmen de Schaduwen diemen Gearseert ofte liever Gereuselt heeft, in malkander Doeselt, dommelt en verdrijft; dat oock wel met een stomp of afgesleten Pinceel kan gedaen worden. Doch alsoo dese mannier wat sijmelachtigh, myser, en niet seer Schilderachtigh is, maer veel eer ’t Werck vande Leer-Jongens der Silversmits en Steen-houwers gelijckt; soo willen wy daer niets van seggen, als ’t gene ons daer in tegen-staet: namentlijck, datmen door het Doeselen gemeenlijck in een steenachtige Stijfvigheyt, in voosigheydt, en in verbreeckinghe vande snelle schaduwen, en vlacke parthyen vervalt; ten ware eenige kleynen en Curieuse dingen, of datmen het met groote voorsichtigheydt, gedult en langen arbeyt konde doen, sonder daer door inde geseyde gebreecken te vallen, gelijck wy wel soodanige ghehandelt hebben gesien, die seer goet waeren, maer was al voor wat onghemeens te houden.
Vande handelinge en manniere diemen gebruycken moet, p. 88{Meesterlijcke hantgreep in ’t Teyckenen.} Isset evenwel dat ghy eenige aengename sachtigheyt of smeltinge in uwe dingen brengen wilt, soo gewent u in het Teyckenen van hier en daer met een Vinger, ofte slechts met de Pinck ’t selve wat te verdrijven;
Vande handelinge en manniere diemen gebruycken moet, p. 88-89