NIEUWIGHEID (n. f.)
FILTERS
LINKED QUOTATIONS
Quotation
[...] even alsoo plaghten dieghene scherper te oordeelen, dewelcke daer toe versocht worden; sy vereyschen de waere kracht der Konste, sonder nae ’t uyterlicke opproncksel ende ick en wete niet wat voor aentreckelicke nieuwigheden om te sien; soo ghebeurt het oock doorgaens henen dat een naukeurigh oordeeler de gebreken van stonden aen meteen halve ooghe weet uyt te vinden; en wat daer erghens in ’t werck misprijselick is, plaght met eenen oock den luster van de prijs-waerdighe dinghen te verdonckeren; voornamelick in die Konsten, dewelcke niet soo seer tot noodsaeckelick ghebruyck gheoeffent worden, als tot enckel vermaeck van onse curieuse nieus-ghierige sinnen.
[Suggested translation, Marije Osnabrugge:] …similarly, those tend to judge more sharply, who are asked to do so; they demand the true power of Art, without paying attention to the external embellishments and I do not know what kind of attractive novelties; as such it also commonly happens that a precise judge can immediately spot the flaws in the blink of an eye; and that which is to be disapproved somewhat in the work, tends to simultaneously darken the delight of praiseworthy things; mainly in those Arts, which are not so much practiced for necessary use, but rather for the sole entertainment of our curious inquisitive spirits.
Nieuwigheid has a negative connotation in this extract. [MO]
Conceptual field(s)
Quotation
Daer is noch, benevens dese beachtsaeme voorsichtigheyd, een andere noodsaeckelicke lesse, die wy ontrent het stuck van d’Inventie hebben waer te nemen: Het staet ons toe, segt Tullius {In Bruot [NDR: sic], Sodaenighe dinghen in handen te nemen, dewelcke, ofte uytnemende sijn van weghen haere grootheyd, often aenmerckelick van weghen haere nieuwigheyd, ofte oock sonderbaer in haeren eyghenen aerd: Want wat de gheringhe, ghewoonlicke, ofte oock de ghemeyne dinghen belanght, de selvighe schijnen gantsch gheenen lof ende verwonderinghe te verdienen.
Het Derde Boeck, Capittel I.5, p.216
Immers d’Inventie bestaet voornaemelick in de kracht onses ghemoeds; aenghesien ons ghemoed sich van eersten af een levendighe vertooninghe der gantscher materie moet voorstellen; behalven dat dese levendighe vertooninghe ofte vertegenwoordighinghe der begrepener dinghen ons ghemoed met eenen oock soo krachtighlick behoort t’ontroeren, dat het sich door de schijnblijckelickheyd van soodaenighe verbeeldinghen nae de gheleghenheyd der dinghen die wy voor hebben verandert vindende, vaerdighlick ende onvertooghelick aen ’t werck valle.
Het Derde Boeck, Capittel I.6, p.216-217
Een voltrocken ende bequaemelick verhandelde Inventie moet uyt een groote en diep ghewortelde volgheleertheyd hervoord spuyten; ghenerley studien behooren ons vreemd te sijn; wy moeten de gantsche oudheyd met te saemen ’t ontallicke getal der Poetischer ende Historischer vertellinghen op onsen duym hebben; doch voornaemelick is het van noode dat wy de veelvoudighe beweghinghen des menschelicken ghemoeds midtsgaders oock alle de bysondere eyghenschappen der selvigher grondighlick souden verstaen, ghemerckt de grote en hooghgeduchte kracht deser Konsten in de levendighe uytdruckinghe van sodaenighe beroerten allermeest ghelegen is. Dus verstaen wy hoe de Konstenaers eertijds met een bysonder insicht voor wijse luyden ghekeurt wierden; ghemerckt men onder alle de andere vrije Konsten naulicks eenighe vinden kan, die ’t behulp van een hooghe en welversochte geleertheydt meer van doene hebben.
Het Derde Boeck, Capittel I.7, p.217-218
Ghelijck de Atheniensen grote reden meynden te hebben dat sy haere schermgodinne Minerva boven alle d’andere Goden en Goddinnen soude eren en dienen soo hebben sy ’t goed ghevonden haer een schoon beeld op een verheven pijlerne op te richten; dies stelden sy tot uytvoeringhe haeres voornemens twee van de aller beste Konstenaers, Alcamenes en Phidias te werck; en lieten sich met eenen oock verluyden, dat het beeld, het welck in aller menschen oordeel hooghst gheacht wierd, met een ronde somme ghelds soude betaelt worden, dus vielen de Konstenaers vierighlick aen ’t werck, aenghedreven sijnde door de hope van groote winste en grooter eere die daer op scheen te sullen volghen. Alcamenes was in de Mathematische Konsten gantsch onervaeren, en hield het daer voor dat hy sich wonderlick wel ghequeten hadde, als sijn beeldt den ghenen die dichte bystonden fraey scheen. Phidias heeft daer en teghen, achtervolghens de kennisse die hy in de Geometrische en d’Optische wetenschappen hadde, gheoordeelt, dat den gantschen schijn des beelds nae de gheeleghenheyd van de voorbescheyden hooghde soude veranderen, (…) soo sachmen de kansse van stonden aen verkeeren; want ghelijck de soetigheydt die men in ’t lieffelicke beeld van Alcamenes nae by speurde, door de hoogde verdween ende in een sekere hardigheyd veranderde, so wierd de verdraeyde mismaecktheydt van Phidias sijn beeld door de verkortinghe der verhevener plaetse wonderlick versacht, en ’t verschil tussen ’t hand-werck deser twee Konstenaeren was so merckelicken groot, dat den eenen sijnen verdienden lof heeft verworden, de anderen daer en teghen is met sijn werck tot schande ghebraght, siet Tzetzes Chiliad. XI.hist. 381. en noch duydelicker Chil. VIII.hist.193. alwaer hy ons ’t voorghemelde exempel voorstelt.
Het Derde Boeck, Capittel I.8, p.219-220
Ghelijck wy dan uyt dit exempel aen de eene sijde vernemen dat d’achteloose onkennisse der naturelicker dinghen de Konst gantsch naedeeligh is, so gheeft ons Philostratus {Iconum Lib. i. in Paludibas} aen de andere sijde te verstaen dat de bysondere kennisse van d’eyghenschappen der Nature den Konstenaeren menighmael een goede ende bequaeme
[Suggested translation, Marije Osnabrugge:] There is, besides this respectable carefulness, another necessary lesson, that we should observe regarding the principle of the Invention: It is allowed to us, says Tullius {…}, to take such things in hand, which are remarkable because of their magnificence, or because of their novelty, or special in their own nature: Because as far as the average, normal or the common things are concerned, these do not appear to deserve any praise and admiration.
Conceptual field(s)
Quotation
Nu zullen wy deze zaak eens verder onderzoeken, en aanmerken wat ieder in zyn oeffening noodig heeft,{Oogmerk des Schryvers in dit Hoofdstuk.} om zich in staat te stellen van nimmer verleegen te wezen […] Het eerste bestaat in verandering van hertstogten en concepten: het tweede in nieuwigheeden, waar door men ieder een kan behaagen en tot liefde verwekken […] Derhalven zyn veranderingen en nieuwigheeden noodig […] Voor eerst, de Beeldschilders betreffende […] Wat de Landschappen aangaat […]Wat de Zeeschilders belangt […] Betreffende de Architectuur […]Komen wy nu tot de Bloemen […]
[D'après DE LAIRESSE 1787, p.205-208:] Nous allons maintenant […] observer ce que le peintre dans chaque genre [NDR : practice] a besoin de savoir […] nous verrons ensuit s’il y a, en effet, assez de moyens pour exécuter ces idées ; & ce qui est propres à chaque genre de peinture. Le premier moyen consiste dans la variété [ndr : et nouveautés] des passions et des idées ; le second dans la production des choses nouvelles qui peuvent plaire & fixer l’attention [ndr : inspirer l’amour] […] ; ce qui rend la diversité d’idées absolument nécessaire. […] On objectera peut-être qu’il n’y a point assez de ressources pour varier constamment les idées […] je vais indiquer les sources qui peuvent en fournir en abondance […] pour les peintres de figures […], pour les paysagistes […], pour les peintres de marine […], pour l’architecture […], les bouquets […]