{Waer op datmen inde Hooghsels voornamentlijck letten sal.} In haer gebruyck salmen dan voor eerst wel letten datmen niet op te veel plaetsen en hooge; maer eerst en voor al daer een Beeldt gansch inden alghemeenen dagh komt; d’ander Lichten moetmen uytstellen tot op ’t laetst: de verlichte party moetmen wat saghtelijck en eenparigh Hoogen, invoeghen datmen daer na noch andere stercke en voornaemste Hooghsels daer op setten soude konnen, en evenwel de algemeenen vlacken dagh behouden. Ten tweeden, datmen niet te sterck en Hooge, Ten derden, datmen die oock niet te na aen het Bruyn ofte Schaduwe, noch oock aen eenighe omtreck en set, ten sy in eenigh bysonder voorval van eenighe schitter of snel lichten, &c. om dieswil dat die andersins hart en stijf schijnen. Ten vierden, datmen de Hooghsels wel snel en kantigh maeckt, doch noyt daer veel ghehooght moet worden, het sterckste Licht op de kant, maer altijt een weynigh vande kanten af, om alsoo beter rondinghe te krijgen. Ten vijfden, draeght wel sorge om bequaeme grondt des Papiers tusschen u Hooghsels en Schaduwe te laten blijven;