{Reuselen.} Wat nu het Reuselen belanght, ’t selve is mede een seer goede manniere, en verscheelt weynigh van het Artseeren; alleen, dat het dicht in malkanderen souden treck of striemen moet ghereuselt werden; en wanneer datmen een Teyckeningh met dese manniere begint uyt te schaduwen, soo moetmen die flaeuw, valck, en eenparigh aenreuselen, en snel tegen de kanten vanden dagh aensetten; (…) En aengesien een Teyckeningh door dese handelingh alleen, niet veel gratie noch Meesterachtigheyt en bekomt, maer seer plat en mager slaet, soo moetmen die hier endaer met lughtighe Artseeringen overgaen; oock om eenighe schaduwen die wat te hart tegen ’t Licht mochten stooten, hier door wat te versachten; die dan kantigh en te gelijck sacht sullen toonen te zijn.