{Reuselen.} Wat nu het Reuselen belanght, ’t selve is mede een seer goede manniere, en verscheelt weynigh van het Artseeren; alleen, dat het dicht in malkanderen souden treck of striemen moet ghereuselt werden; en wanneer datmen een Teyckeningh met dese manniere begint uyt te schaduwen, soo moetmen die flaeuw, valck, en eenparigh aenreuselen, en snel tegen de kanten vanden dagh aensetten; (…) En aengesien een Teyckeningh door dese handelingh alleen, niet veel gratie noch Meesterachtigheyt en bekomt, maer seer plat en mager slaet, soo moetmen die hier endaer met lughtighe Artseeringen overgaen; oock om eenighe schaduwen die wat te hart tegen ’t Licht mochten stooten, hier door wat te versachten; die dan kantigh en te gelijck sacht sullen toonen te zijn.
Vande handelinge en manniere diemen gebruycken moet, p. 87
GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.