NIGER
TERM USED AS TRANSLATIONS IN QUOTATION
ZWART (nld.)ZWART
’t Streckt mede tot voordeel der Schilderyen selver; Want d’aller teghenstrijdighste verwen worden bevonden eenpaerighlick dienstigh te sijn tot het opmaecken van een uytnemende schoonheyd, seght Philostratus Iconum Lib. II. in Centauridis. Daerom maaeckt men oock een swarte Schilderye op een witte grond, segt Io. Grammaticus {In Lib. i. Meteorol. Aristotelis.}, ghelijck men een witte of goude Schilderye in ’t teghendeel op een swarte grond plaght te maecken. Teghenstrijdighe verwen dicht by malckander ghestelt sijnde, plaghten oyt meer af te steken; soo kan men oock ghelijcke dinghen beswaerlick van de ghelijcke dinghen, daerse mede vermenght sijn, onderkennen; even als of men witte Schilderyen op een witten grond, en swarte op een swarten grond bestond te schilderen.
Het Derde Boeck, Capittel III.4, p.263JUNIUS, Franciscus, The Painting of the Ancients, in Three Bookes : declaring by Historicall Observations and Examples, the Beginning, Progresse, and Consummation of that most Noble Art. And how those Ancient Artificers attained to their still so much admired Excellencie. Written first in latine by Franciscus Junius, F. F. And now by him englished, with some Additions and Alterations, trad. par JUNIUS, Franciscus, London, Richard Hodgkinsonne, 1638.
De duysternisse schijnt alhier anders niet te sijn, dan de bruyn-achtighe donckerheyd van een dieper schaduwe; even als het schijnsel gheleyt magh worden anders niet te wesen, dan de blickende helderheyd van een klaerer licht, Want indien wy een berd wit en swart te ghelijck overstrijken, seght Ioannes Grammaticus {In Lib. i. Meteorolog. Aristotelis.}, nochtans sal het witte altijd naerder, en het swarte verder af schijnen te sijn. Daerom plaghten oock de Schilders op aenmerckinghe van dit stuck, haer selven met swartachtighe of donckerbruyne verwen te behelpen, wanneer sy de verdiepte holligheyd van eenen bornput, van een reghen-back, van een gracht, van eenen grondeloosen kuyl, ofte iet sulcks meynen af te beelden: Wanneer sy eenighe dinghen in het teghendeel soecken te verhooghen, als naemelick de borsten van een maeghd, een uytghestreckte hand, de voeten van een springhende ofte loopende Paerdt, dan plaghten sy aen beyde sijden een ghenoeghsaeme schaduwe van swarte en bruyne verwen aen te wrijven, ten eynde dat dese ghedeelten door de naebuyrige verdiepinghe met een levendighe kracht van het tafereel mochten afsteken.
Het Derde Boeck, Capittel III.7, p.265