[…] en een schilder mag zijn arbeijd en konst meest te vergeefs reekenen, als hy verwen ’t zamen schikt, die gantschelijk niet by den anderen voegen, en ’t voornaamste door ’t mindere zijn glans verdooven wilt: […] {Hoe op de verwen toe te passen.} Maar om dit op ons oogmerk to te passen, zo ist’t wel wat beswaarlijk te bepalen, in wat voor verwen deze wetten plaatze grijpen: dog de eygene beproevinge en ondervinding en ’t neerstig beschouwen der volmaakste leermeester der nature, die in bloemen, regenboog, vogelen, steenen en velerley zaken veelerhande verwen by elkanderen schikt, kan ons mettertijd, insonderheid wat oordeel gebruikende al redelijk gerust stellen: maar de volstrekte bepalinge zou afhangen van den aard der verwen die nog niet bekent is als’t behoort, en van de kragt der gezichtszenuwen en inbeeldinge:
Eerste boek: Van de hooftverwen en haar gebruik, in eenige voorwerpen, voornamentlijk Bloemen aangewezen. Sesde hooftdeel: Verwen die wel en qualijk ’t zamen geschikt werden, p. 24-26