{Begin van stellingh.} Gist dan voor een begin, het midden van u Principael, dat hebbende, wijst dat met een stipken Kôôl op U Papier aen, dan neemt acht op de grootste Beelden (soo daer meer als een is) en merckt hoe hoogh, ofte wat ghedeelte sy van het Tafereel komen te beslaen; in welck speculeeren gy sult gewaer worden, dat het lange beschouwen dat ghy te vooren gedaen hebt, een wonder groot behulp komt te gheven, om hier door de juyste verdeelinge op u Papier te konnen gissen; {Waernemingh om sijn Ordineeringh wel te gissen.} tot welcken eynde het mede niet ondienstigh is, datmen sijn Papier, ofte daermen op Teyckenen wilt, ten naesten by deselve forme geve die het Tafereel, Print, of Teyckeningh heeft, wel te verstaen na proportie, daer of daer ontrent, langwerpigh of inde hooghte of vierkant, en dierghelijcke, maer is onnoodigh datmense juyst-vormigh af-line, ten sy by voorval, endat alles om beter de ordineringe volgens ’t Principael te konnen schicken, dat meest plaets neemt wanneermen kleyne dingen vergroot, of groote dingen verkleent. {Hoe sommige haer Principael met ruyten beslaen.} Hier toe soo gebruycken sommighe ruyten, daerse hun Principael mede overslaen, ende verdeelen van gelijcken haer Papier met gelijck getal van tralyen, om alsoo van ruyt tot ruyt alle dinghen op sijn behoorlijcke plaets te brengen; dat seer gemackelijck, maer als een Ezels-brugh, met kleen voordeel voor de Jonckheydt gebruyckt wort: {Misslagh daer van.} Want dewijle sy haer op dese Bies-bossen, of Swem-dobbers komen te verlaten, soo en krijgense nimmermeer geleerde Oogen in ’t hooft om selfs te konnen sien waer in de geheele kennis, en proportioneele aen een-bindingh van een schoon Beeldt, of Koppelinghe van een gansche ordinantie bestaet dewijl sy altijt (om met een woort de sake uyt te drucken) maer stucken en brocken leeren maecken, om dieswille datse door de tralyen en ruyt-lynien verhinderd worden, en de Oogen laten beguychelen,