ZUSAMMENKUNFT (n. f.)
TERM USED AS TRANSLATIONS IN QUOTATION
COLLEGE (nld.)COLLEGE
GOEREE, Willem, Anweisung zur algemeinen Reiss- und Zeichen-Kunst darinnen die Gründe und Eigenschafften die man einen unfehlbahren Vestand in der Zeichen-Kunst zu erlangen nothwendig wissen muß kürßlich und doch klärlich angewiesen werde. Nicht allein den anfahenden Zeichern Kupfferstechern Mahlern Glasschreibern Bildhauern und dergleichen Künstlern zur Anleitung sondern auch allen Liebhabern beydes dieser und anderer daraus entspriessenden Künste zur Lust und Erlangung so vieler Erkäntnüß als von dergleichen Künsten vernünfftig zu urtheilen erfordert wird dienstlich und nüßlich Durch Wilhelm Goeree. Zum andern Mahl gedruckt und fast umb die Helffte vermehret, trad. par LANGE, Johann, Hamburg, Johann Naumann und Georg Wolffen, 1677.
{Laetdunckentheyt van sommige die wat beginnen te kunnen.} Doch voor al en moetmen sich niet laten voorstaen, alsmen wat begint te kunnen en te kennen, datmen genoegh kan, en dinghen dadelijck om tot de Pinceel over te gaen, willende nu een Schilder en geen Teyckenaer wesen, latende uyt dat insicht terstont het Teyckenen varen; Welcke onkundige laetdunckentheyt heden ten dage veel Jonge Schilders jammerlijck onder de voet hout; niet tegenstaende wy soo veel Exempelen van brave Meesters hebben, die geduerende haer gansche leven, hun weeckelijcke Collegien waer genomen, en hare Academy-beelden gheteyckent hebben: en dat niet te hoy en te gras, als ’t haer voorquam, maer tot aen het eynde van haer leven een gewoonte van veel Teyckenen hebben gemaeckt. Gelijck de menigte van brave Teyckeningen die soo nu als dan by ’t versterf van groote Meesters tevoorschijn komen, getuygen konnen.
’t Was oock voor desen een ghebruyck binnen Roomen, en het wert ‘er noch wel geoeffent, datmen de Jeught sesthien, achtien, ja somtijts twintigh Jaren langh niet en liet doen dan Teyckenen, sonder oyt Verw’ of Pinceel inde handt te nemen.
Nu komen wy tot de dingen die in het Teyckenen na ’t leven te observeren zijn. {’t Leven is overvloedigh.} ’t Is kennelijck dat het Leven, en de Natuere overvloedigh en in allen volmaeckt is, en dienvolgende soo is haer geringhste Heerlijcker om na te volgen dan des besten Meesters Hant-werck; gelijck den Ouden vermaerden Schilder Eupompus, dat eens voor een Lesse gaf aen sijne Descipulen, die nu machtigh waren, om alleen sonder hulp van Bies-bossen te swemmen; dat ons nu hier een spoor moet geven, om soo ras alsmen de maniere van andere haer Konstigen Arbeydt na te Bootsen hebben bekomen, neffens dat, tot het natuerlijck leven selfs te gaen; als zijnde het noodighste van allen. {Opweckingh en nuttigheyt van het leven te volgen.} Hier to isset dat de Leergierige Discipulen malkander gaende moeten maecken, tijdt en gelegentheydt van een bequame plaetse uytkiesen, ende met eenige Borsten een Collegie maken, om een dach ofte twee, ten minsten een ter Weecke na het levendt naeckt te Teyckenen. Want dit een nuttigh en loffelijck ghebruyck heeft, en seer voordeeligh is tot bevorderinge der study; {Collegie verkiesen en tot wat eynde.} het sy dan dat sy dat doen onder het opsicht en onderwijs van een goet Meester, ofte in Collegie onder haer acht of thienen, niet uyt in-sicht van malkanderen door dese by een komste te verleyden, ofte om te rallieren, en den kostelijcken tijdt door te brengen met elkanders Teyckeninghen te beschimpen, maer om d’een den anderen stil en heusselijck op te wecken, en met een neerstigh Exempel voor te gaen; malkanders fouten na de kennis diemen heeft, onder verbeteringh van eens anders Oordeel, beleefdelijck aen te wijsen.
Den Derden Trap, namentlijck tot het Na-Teyckenen van Ront Boetseer en Playster-Werck, p. 62-63