DIGBY, Kenelm (Sir) ( 1603-1665 )
Philosophe anglais et diplomate
Quotation
Sir Kennelme Digby vermeet zich van de vermengeling der verwen te {...} schrijven. De veranderlijkheden van middel koleuren, zegt hy, mogen wy van de Schilders leeren, dieze op hare paletten vermengen, met een zamenvoeging der strijdige: zy geven voor, dat als het wit een bruine verwe vermeestert, dat daer dan een root of geel uit ontstaet. Maer, als het zwart het wit sterk overtreft, dat daer dan blaeuwen, violetten, en zeegroenen uit voortkomen. Zeeker, de Schilders, die dien zoo hoogverlichten man dus onderrecht hebben, verdienden van Apelles verwvrijvers bespot te worden. Want noch root noch geel en kan 'er uit wit en bruin; {Vermenging van geneege en strijdige verwen} voortkomen, ten zy het bruin alreets overmatich rood of geel is, noch deeze verwen en laten niet af rood ofgeel te zijn, schoonze bruin zijn. Zoo zullen ook geen blaeuwen, groenen noch violetten uit de kracht van meerder zwart vermengt worden; maer een weynich wits kan zwartachtich blaeuw, paers, of groen, wel ietwes, of, zoo veel men wil, verlichten. De vermengelingen van twee verwen, indienze elkander bevrient zijn, brengen geen andere middelverwe uit, als die na beyden aert, als groen uit geel en blaeuw, purper uit blaeuw en root: gelijk de vermengingen in den Regenbooge te zien zijn. Daer en tegen zullen de vyandige verwen elkanderen byna geheel vernietigen, en niets anders dan een graeuwachticheit voort brengen, als te zien is in 't zamenmengen van groen en root. Een graeuwachticheit, zeg ik, maer zoo mocht men alles, wat juist niet root, geel, of blaeuw was, graeuw noemen. Neen. Deeze overeenkomst en strijdicheit der verwen heeft ons 't vermogen van byna al wat in de natuer gezien wort na te koloreeren, toegebracht, zoo datter niets anders als een wel geoeffent ooge, om de natuer met oordeel aen te zien, van nooden is. Het oordeel van de verwe is hier het voornaemste, indien maer het dingen in de natuer tusschen de uiterstens onzer verwen bepaelt is. {Haer groot vermogen.} Want te vergeefs zoumen de Zon met oker nabootzen, ten ware zy taende, of door een wolk scheen. Wel aen dan, gy stelt dat de dingen, die gy na koloreert, noch lichter, noch geeler, rooder, blaeuwer, groener, paerser, zwarter, noch wat'er meer is, dan de verwen op uw palet zijn. Zeeker, indien uw oordeel maer kracht heeft, zoo hebt gy 't gewenste in uw vermogen, en de oeffening, mits dat uwen yver blijve, zal u zeer doen naderen.
Quotation
Sir Kennelme Digby vermeet zich van de vermengeling der verwen te {...} schrijven. De veranderlijkheden van middel koleuren, zegt hy, mogen wy van de Schilders leeren, dieze op hare paletten vermengen, met een zamenvoeging der strijdige: zy geven voor, dat als het wit een bruine verwe vermeestert, dat daer dan een root of geel uit ontstaet. Maer, als het zwart het wit sterk overtreft, dat daer dan blaeuwen, violetten, en zeegroenen uit voortkomen. Zeeker, de Schilders, die dien zoo hoogverlichten man dus onderrecht hebben, verdienden van Apelles verwvrijvers bespot te worden. Want noch root noch geel en kan 'er uit wit en bruin; {Vermenging van geneege en strijdige verwen} voortkomen, ten zy het bruin alreets overmatich rood of geel is, noch deeze verwen en laten niet af rood ofgeel te zijn, schoonze bruin zijn. Zoo zullen ook geen blaeuwen, groenen noch violetten uit de kracht van meerder zwart vermengt worden; maer een weynich wits kan zwartachtich blaeuw, paers, of groen, wel ietwes, of, zoo veel men wil, verlichten. De vermengelingen van twee verwen, indienze elkander bevrient zijn, brengen geen andere middelverwe uit, als die na beyden aert, als groen uit geel en blaeuw, purper uit blaeuw en root: gelijk de vermengingen in den Regenbooge te zien zijn. Daer en tegen zullen de vyandige verwen elkanderen byna geheel vernietigen, en niets anders dan een graeuwachticheit voort brengen, als te zien is in 't zamenmengen van groen en root. Een graeuwachticheit, zeg ik, maer zoo mocht men alles, wat juist niet root, geel, of blaeuw was, graeuw noemen. Neen. Deeze overeenkomst en strijdicheit der verwen heeft ons 't vermogen van byna al wat in de natuer gezien wort na te koloreeren, toegebracht, zoo datter niets anders als een wel geoeffent ooge, om de natuer met oordeel aen te zien, van nooden is. Het oordeel van de verwe is hier het voornaemste, indien maer het dingen in de natuer tusschen de uiterstens onzer verwen bepaelt is. {Haer groot vermogen.} Want te vergeefs zoumen de Zon met oker nabootzen, ten ware zy taende, of door een wolk scheen. Wel aen dan, gy stelt dat de dingen, die gy na koloreert, noch lichter, noch geeler, rooder, blaeuwer, groener, paerser, zwarter, noch wat'er meer is, dan de verwen op uw palet zijn. Zeeker, indien uw oordeel maer kracht heeft, zoo hebt gy 't gewenste in uw vermogen, en de oeffening, mits dat uwen yver blijve, zal u zeer doen naderen.
Quotation
Sir Kennelme Digby vermeet zich van de vermengeling der verwen te {...} schrijven. De veranderlijkheden van middel koleuren, zegt hy, mogen wy van de Schilders leeren, dieze op hare paletten vermengen, met een zamenvoeging der strijdige: zy geven voor, dat als het wit een bruine verwe vermeestert, dat daer dan een root of geel uit ontstaet. Maer, als het zwart het wit sterk overtreft, dat daer dan blaeuwen, violetten, en zeegroenen uit voortkomen. Zeeker, de Schilders, die dien zoo hoogverlichten man dus onderrecht hebben, verdienden van Apelles verwvrijvers bespot te worden. Want noch root noch geel en kan 'er uit wit en bruin; {Vermenging van geneege en strijdige verwen} voortkomen, ten zy het bruin alreets overmatich rood of geel is, noch deeze verwen en laten niet af rood ofgeel te zijn, schoonze bruin zijn. Zoo zullen ook geen blaeuwen, groenen noch violetten uit de kracht van meerder zwart vermengt worden; maer een weynich wits kan zwartachtich blaeuw, paers, of groen, wel ietwes, of, zoo veel men wil, verlichten. De vermengelingen van twee verwen, indienze elkander bevrient zijn, brengen geen andere middelverwe uit, als die na beyden aert, als groen uit geel en blaeuw, purper uit blaeuw en root: gelijk de vermengingen in den Regenbooge te zien zijn. Daer en tegen zullen de vyandige verwen elkanderen byna geheel vernietigen, en niets anders dan een graeuwachticheit voort brengen, als te zien is in 't zamenmengen van groen en root. Een graeuwachticheit, zeg ik, maer zoo mocht men alles, wat juist niet root, geel, of blaeuw was, graeuw noemen. Neen. Deeze overeenkomst en strijdicheit der verwen heeft ons 't vermogen van byna al wat in de natuer gezien wort na te koloreeren, toegebracht, zoo datter niets anders als een wel geoeffent ooge, om de natuer met oordeel aen te zien, van nooden is. Het oordeel van de verwe is hier het voornaemste, indien maer het dingen in de natuer tusschen de uiterstens onzer verwen bepaelt is. {Haer groot vermogen.} Want te vergeefs zoumen de Zon met oker nabootzen, ten ware zy taende, of door een wolk scheen. Wel aen dan, gy stelt dat de dingen, die gy na koloreert, noch lichter, noch geeler, rooder, blaeuwer, groener, paerser, zwarter, noch wat'er meer is, dan de verwen op uw palet zijn. Zeeker, indien uw oordeel maer kracht heeft, zoo hebt gy 't gewenste in uw vermogen, en de oeffening, mits dat uwen yver blijve, zal u zeer doen naderen.
Quotation
Sir Kennelme Digby vermeet zich van de vermengeling der verwen te {...} schrijven. De veranderlijkheden van middel koleuren, zegt hy, mogen wy van de Schilders leeren, dieze op hare paletten vermengen, met een zamenvoeging der strijdige: zy geven voor, dat als het wit een bruine verwe vermeestert, dat daer dan een root of geel uit ontstaet. Maer, als het zwart het wit sterk overtreft, dat daer dan blaeuwen, violetten, en zeegroenen uit voortkomen. Zeeker, de Schilders, die dien zoo hoogverlichten man dus onderrecht hebben, verdienden van Apelles verwvrijvers bespot te worden. Want noch root noch geel en kan 'er uit wit en bruin; {Vermenging van geneege en strijdige verwen} voortkomen, ten zy het bruin alreets overmatich rood of geel is, noch deeze verwen en laten niet af rood ofgeel te zijn, schoonze bruin zijn. Zoo zullen ook geen blaeuwen, groenen noch violetten uit de kracht van meerder zwart vermengt worden; maer een weynich wits kan zwartachtich blaeuw, paers, of groen, wel ietwes, of, zoo veel men wil, verlichten. De vermengelingen van twee verwen, indienze elkander bevrient zijn, brengen geen andere middelverwe uit, als die na beyden aert, als groen uit geel en blaeuw, purper uit blaeuw en root: gelijk de vermengingen in den Regenbooge te zien zijn. Daer en tegen zullen de vyandige verwen elkanderen byna geheel vernietigen, en niets anders dan een graeuwachticheit voort brengen, als te zien is in 't zamenmengen van groen en root. Een graeuwachticheit, zeg ik, maer zoo mocht men alles, wat juist niet root, geel, of blaeuw was, graeuw noemen. Neen. Deeze overeenkomst en strijdicheit der verwen heeft ons 't vermogen van byna al wat in de natuer gezien wort na te koloreeren, toegebracht, zoo datter niets anders als een wel geoeffent ooge, om de natuer met oordeel aen te zien, van nooden is. Het oordeel van de verwe is hier het voornaemste, indien maer het dingen in de natuer tusschen de uiterstens onzer verwen bepaelt is. {Haer groot vermogen.} Want te vergeefs zoumen de Zon met oker nabootzen, ten ware zy taende, of door een wolk scheen. Wel aen dan, gy stelt dat de dingen, die gy na koloreert, noch lichter, noch geeler, rooder, blaeuwer, groener, paerser, zwarter, noch wat'er meer is, dan de verwen op uw palet zijn. Zeeker, indien uw oordeel maer kracht heeft, zoo hebt gy 't gewenste in uw vermogen, en de oeffening, mits dat uwen yver blijve, zal u zeer doen naderen.