SIDONIUS APOLLINARIS (Saint) ( 431 ap. J.-C.-487 ap. J.-C. )
Homme politique, évêque et écrivain gallo-romain
Quotation
Van welcke Menschen seer licht is af te nemen, hoe verre het uyt hunne ghedachten moet wesen, selfs een Konstighe vont ten nutte van haren naesten, uyt te vissen, en in ’t licht te brenghen. {Wat van de sodanige te denken staet.} Men kan de sulcke bequaemelijck stellen onder de Onkundighe, die den Rijckdom van een brave Konst te bezitten, noyt genoten hebben. ’t Moet desweghen niemandt vremt duncken datter veele wetenschappen het ongeluck hebben, datse vanden meesten hoop kleyn geacht, Ja veele uytnemende Konsten veracht en deftige Werck-Meesters met kleyne eerbiedigheyt aengesien werden. Het schijnt (seght Sidonius Apollinaris seer wel) als door een natuerlijck ghebreck in de herten der Menschen ingeprent te zijn, dat die gene welcke de Konsten niet en verstaen, oock vande Konstenaers weynigh wercks maecken. {De Konsten hebben geen grooter Vyanden als diese niet en verstaen.} Maer om een woordt uyt de Borst te spreken: wie sal als een verstandigh Man, eenighe Konst beminnen, die niet met de alder grootste eerbiedigheyt de Schilder-konst, als een opperste Voogdesse, Voordt-brengster ende Bestierster aller Konsten, en sal Eeren een Konst uyt aenleydingh der Natuer voor komende, en de volmaecktheyt der selve tot een Meesterse bezit.
Quotation
[...] so en behoeft het ons niet vreemd te schijnen dat Plinius {Lib. XXXV. Cap. 5} de Stad Sicyon ’t Vader-landt ofte de gheboort plaetse der Schilder-konste heeft genaemt. So seght Strabo {Lib. VII. Geograph.} insghelijcks dat de Schilder-konst, de Giet-konst, met alle d’andere konsten van dien aerd, meest van allen te Corinthen en te Sicyon hebben toeghenomen. Oresius {Lib. V. hist. Cap. 3} sprekende van Corinthen, betuyght dat dese Stad gheduyrende den tijd van ettelicke eeuwen eenen winckel van allerley Konsten en Konstenaers gheweest is, ja een ghemeyne Koop-stad van Asia ende Europa wat Sicyon belanght, Plutarchus, in ’t leven van Aratus, spreeckt daervan wijdloopiglick. So seght Isidonius Apollinaris { Lib. VI Epist. 12} dat Griecken-land was beroemd vanweghen de fraaye Schilders en Beeld-houwers die het voorghebraght hadde. ’t Is mede kennelick wat ghevoelen Plinius van de Griecken ghehad heeft, als hy {in praefat. ardui operis.} se noemt grond-leggers ofte opbouwers van de Schilder-konste en Giet-konste.
Quotation
[...] so en behoeft het ons niet vreemd te schijnen dat Plinius {Lib. XXXV. Cap. 5} de Stad Sicyon ’t Vader-landt ofte de gheboort plaetse der Schilder-konste heeft genaemt. So seght Strabo {Lib. VII. Geograph.} insghelijcks dat de Schilder-konst, de Giet-konst, met alle d’andere konsten van dien aerd, meest van allen te Corinthen en te Sicyon hebben toeghenomen. Oresius {Lib. V. hist. Cap. 3} sprekende van Corinthen, betuyght dat dese Stad gheduyrende den tijd van ettelicke eeuwen eenen winckel van allerley Konsten en Konstenaers gheweest is, ja een ghemeyne Koop-stad van Asia ende Europa wat Sicyon belanght, Plutarchus, in ’t leven van Aratus, spreeckt daervan wijdloopiglick. So seght Isidonius Apollinaris { Lib. VI Epist. 12} dat Griecken-land was beroemd vanweghen de fraaye Schilders en Beeld-houwers die het voorghebraght hadde. ’t Is mede kennelick wat ghevoelen Plinius van de Griecken ghehad heeft, als hy {in praefat. ardui operis.} se noemt grond-leggers ofte opbouwers van de Schilder-konste en Giet-konste.
Quotation
Van welcke Menschen seer licht is af te nemen, hoe verre het uyt hunne ghedachten moet wesen, selfs een Konstighe vont ten nutte van haren naesten, uyt te vissen, en in ’t licht te brenghen. {Wat van de sodanige te denken staet.} Men kan de sulcke bequaemelijck stellen onder de Onkundighe, die den Rijckdom van een brave Konst te bezitten, noyt genoten hebben. ’t Moet desweghen niemandt vremt duncken datter veele wetenschappen het ongeluck hebben, datse vanden meesten hoop kleyn geacht, Ja veele uytnemende Konsten veracht en deftige Werck-Meesters met kleyne eerbiedigheyt aengesien werden. Het schijnt (seght Sidonius Apollinaris seer wel) als door een natuerlijck ghebreck in de herten der Menschen ingeprent te zijn, dat die gene welcke de Konsten niet en verstaen, oock vande Konstenaers weynigh wercks maecken. {De Konsten hebben geen grooter Vyanden als diese niet en verstaen.} Maer om een woordt uyt de Borst te spreken: wie sal als een verstandigh Man, eenighe Konst beminnen, die niet met de alder grootste eerbiedigheyt de Schilder-konst, als een opperste Voogdesse, Voordt-brengster ende Bestierster aller Konsten, en sal Eeren een Konst uyt aenleydingh der Natuer voor komende, en de volmaecktheyt der selve tot een Meesterse bezit.