{Men stelt vier deelen in de Logt.} ’t Is noodig, hoewel alles in de Logt ongevoelig verflaauwt nogtans ordres halven, en om d’inbeeldinge te voldoen tot het regt aanleggen en koloreeren, eenige deelen in zijn Logt te aanmerken, als men des zelfs gantsche breete in ’t tafereel verkooren heeft, en zo stellen w’er vier zullende dus alle zoorten van logten en haare werkingen in landschap en wateren verklaaren, daarze sagt in saamensmelten. {Helderen Logts.} Wy vangen dan aan met een heldere Logt, diewe na die gesegde trappen van onder af van om laag na ’t toppunt zullen verklaaren. {Eerste deel van agteren.} ’t Eerste deel, omtrent de gezigteinder schildertmen met smalt of ultramarijn, met wit vermengt en een weynig lak, om te doen wegwijken; en hoe nader aan de gezigteinder, hoe meer dit moet plaats hebben: gelieft ‘er iemand wat ligten oker by te doen, wy laaten hen dat vry. {Tweede.} ’t Tweede deel, datwe als nader ’t oog, wat breeder volgens de regulen van de doorzigtkunde nemen, wilt na dat het ’t eerste deel naader komt of verder daar van afwijkt, de lak en ligten oker van de mengelinge des eersten deels vry en wel in ’t naaste op de helft vermindert hebben. {Derden.} En om dezelve reeden moetmen in ’t derde deel gants weynig lak gebruiken, en veel minder ligten oker, {Vierde.} gelijk als het vierde deel, alleen smalt of ultramarijn en wit begeert.
Tweede boek: Van de menginge der hooftverwen, en toepassinge in ’t gemeen, en in ’t byzonder op de Logt en haare speelinge in Landschap en Wateren. Derde Hooftdeel: Van een heldere Logt zonder wolken, en hoe landschap en wateren daar uit gebooren en gekoloreert werden, p. 55-57