Dewijle dat sommighe Verwen nootsaeckelijck vet moeten Gegomt wesen, en andere wederom mager, oock eenige sonder die; soo moetmen in ’t Natmaecken en temperen der selve, sorge dragen dat hier in de mate behouden worde, volghens dat de nature der Verwe lijden mach: gelijck daer dan is de Meny, de Masticot, Brezilje Verwe, Fermilioen, en oock den Ascus konnen wel stercke Gomme verdragen, maer alle de andere Verwen moghen wel met wat mager Gom-water ghetempert zijn. ’t Geen men tot Carnatie ofte Lijf-Verwe in de Naeckten wil ghebruycken, temperen sommige met Lijm-water; dan dese wil wel wat warm verbesicht werden.
Verlichterie-Kunde. Het negende Capittel. Vande Natmaeckingh der Water-Verwen, p. 29-30
GOEREE, Willem, Verlichterie-kunde, of recht gebruyck der Water-Verwen: in welcke des selfs kennis, en volkomen gebruyck tot de Schilder-Kunde, ende de Illuminatie ofte Verlichterie noodigh zijnde, kortelijck werden geleert : Eertijts uytgegeven dor den voortreffelijcken verlichter Mr. Geerard ter Brugge. Ende nu tot nut der Liefhebbers voor de tweedemael doorgaens met noodige aenmerckingh vermeerdert; dienende om neffens het Illumineeren ofte Afsetten, oock het Coloreeren en Schilderen met Water-Verwen te Oeffenen, Den tweeden Druck, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.