En of schoon datter veel aen vast is, datmen de Teycken-Konst diende te verstaen, en deswegen veel Arbeydts en Hooft-breeckingh van nooden is, om de Verlichterie-Kunde te Leeren; soo moetmen hier op weten, dat alhoewel dese Konst sulcks al vereyst, ghelijckse dat oock doet; datter evenwel veel fraye dingen inde selve konnen ghemaeckt werden, sonder heel geleert inde Teycken-Kunde te wesen: gelijck als daer dan zijn de Freuytagien, Bancketten, Vogelkens, en alderhande Looven en Bloemen welcke insonderheyt playsant voor d’Ooge zijn, en stoffe genoegh geeft van veranderlijckheyt, oock om sijnen goeden Geest en Kennis diemen besit, daer in bekent te stellen, en een roemruchtigen naem van hem te laten uytgaen. De swaere dingen, als daer zijn Beelden, Ordinantien, Beesten, Lantschappen en diergelijcke mogen Jonge Borsten, ofte die na meerder Geleertheydt staen, of alreede hebben, aenvanghen, na dat yeder tot dese andere tot andere dingen van sijn ingenium geleyt wort; oock kan het ligt gebeuren dat sommige Geestige Ionckvrouwen door ’t Oeffenen vande gheringhste Werckstucken, inde Konst, door het wel gelucken van haren Arbeyt, lust souden krijghen om verder tot de algemeenheydt deser Konst in te booren, en alsoo uytnemende te werden.