Voor alle dingen moet oock een Meesterlijck Schilder wil hy eenen goeden naem behouden, seer na-denckende en omsichtigh in al sijn doen wesen, insonderheyt ontrent sijn Inventien, en by-een ordineeringe der Historyen, op dat hy niet alleen geen onmogelijcke of Konst-strijdige dingen voort en brenge; {Een Schilder moet omsichtig ende nadenkdende wesen.} maer dat hy doch in geenen deele dingen maeckt, van welcke, of de Luyden diese toehooren, of andere diese beschouwen sullen, eenen quaden uytlegh daer van doen komen, of oock buyten de Intenty vanden Schilder, oorsaeck van beschimpingh verleenen. Hierom is ‘et datmen sich altijdt wel vanden sin en waerheydt van sijn voornemen moet verseeckeren, datse op een goede meeninge, en in reden bestaende uytlegh gegrontvest is.