ZUNFT (n. f.)
TERM USED AS TRANSLATIONS IN QUOTATION
GILDE (nld.)GILDE
GOEREE, Willem, Anweisung zu der Practic oder Handlung der allgemeinen Mahler-Kunst worinnen nebenst derselben Fürtrefligkeit und Nutzen kürßlich an gezeiget wird, was einer zum gründlichen Verstand der Mahler-Kunst wissen muß, und wie man seine Ubung darinnen ein vollkommener Meister zu werden anstellen soll. Anfangs in Holländischer Sprache an den Tag gegeben Durch Wilhelm Goeree. Und nunmehr ins Hochteutsche überseßet Von Johann Langen, trad. par LANGE, Johann, Hamburg, Johann Naumann und Georg Wolffen, 1678.
Wy weten wel datter in vele fraye Steden verscheyde Gilden zijn, by welcke de Inwoonderen een bysonder voor-recht genieten: {Gilden onder wie nootsaeckelijck.} […] ende niet soo seer op de vrye Const oeffeningh als de Schilder-konst is, die selfs uyt Liefde ende lust tot verposinge van een ander Ampt aen yeder vry staet te Oeffenen. Maer niet tegenstaende dit soo wel de waerheyt is, soo sijn doch de Gilden en Broederschappen, insonderheydt ontrent de Schilder-konst gansch onnoodigh, soo wanneer (gelijck het meest also gebeurt) dat soodanige Penningen daer voor men de Vrijheyt van sulcken Gilde of Broederschap Coopt, ende Jaerlicx moet op-brengen, niet en worden aengheleydt tot dien eynde, tot welcke die van outs her zijn in gestelt: {Tot wat eynde een Gilde behoorde te wesen.} namentlijck om in een Schat-kist opgeleyt te werden, ten eynde men des noot zijnde, de verarmde, siecke, ende ellendige Gilde-Broeders hun weecklijck onderhout daer van soude konnen uytreycken, ofte hunnen nagelatene Weesen op-queecken, een Gilde-kamer op te rechten; ofte soomen die door de misdadige voorsorge der achtbare Magistraet quame te verkrijgen, die met allerley Const-stucken, soo van Tafereelen, Beelden, Teyckeninghen, ende Const-Boecken te vervullen, Oeffen-Scholen op te rechten en wat meer tot voortsettinghe en Luyster der algemeene Teycken-kunde kon bedagt werden: Alsdan soude sulcke Steden toe-loop krijgen, den yver sou ontvoncken ende de Const tot op den hoogsten top gebracht en staende gehouden worden. Doch men brengt hier tegen in, dat sonder de Gilden, en bewaringe van haer voorrechten, de In-geboorne ofte vrye niet aen den kost en soude komen, noch bestaen konnen; {Of d’Inwoonders sonder Gilde konnen bestaen.}, daer op men tot antwoorde moet weten, dat die schult niet en moet geleyt worden, op de gene die van buyten komen, maer veel eer op de leuyheyt ofte onkunde vande Ingesetene self, welcke dickwils niets van hare hant voor een kundige ooge en konnen aenden dagh brenghen, ofte het wordt veelmael van een ghemeenen uytlander beschaemt. Maer indien aen alle Geesten vryheydt gegeven wiert, daer ware in ’t algemeen groote kans om fraye Basen aen te queecken, en alsoo noch andere van gemeene Steden in te locken; want dat schijnen immers onnatuerlijcke wetten, datmen knoeyers en broddelaars met bysonder voor-rechten wil beschermen, op datse niet t’eeniger tijt van Gaeuwer of neerstiger overtroffen en souden worden. {Vryheyt geeft occasie om Konsten op te queecken en in de Steden te locken.}
Eerste Capittel, p.16-18