Men leest by Titius Livius, van Philopoëmen den Krijghs-Oversten, dat hy sich soo wel in de Vrede dan in Oorlogh geduerigh inde Crijghs-oeffeningen besich hieldt, op dat hy door dese neerstigheyt, wijsheyt soude in voorraet bekomen; invoeghen het hem als ’t noot soude doen, aen geen Wijse Raetsmannen ontbreecken moght. Even soo moet eenen Jongen Schilder van den beginne aen, door geduerige oeffeningen van Lesen, Teyckenen, Speculereeren, Copiëren, ondervragen, practiseeren ende uytvorssen, sijn gemoet met wijsheyt soecken te vervullen, op dat hy namaels uyt die opgeleyde schatten eens heerlijcke dingen aen de Wereldt soude konnen ten toone stellen. {Datmen sich van wijsheyt en wetenschap in voorraet moet sien te versorgen.}